
Kenmerken
Het mannetje heeft in het broedseizoen een zwarte kop met witte snorstreep en zwarte baard. De rug is bruin met donkere bestreping, de buik is licht. De Rietgors wordt ca. 15cm groot. Het vrouwtje is volledig bruin met lichte en donkere bestreping.
Biotoop
Zijn biotoop bestaat uit moerassen, en vochtige gebieden met riet, zegen en hoog gras. Hij foerageert laag in de vegetatie. Het mannetje zit vaak hoog in een rietstengel zijn lied te zingen.
Voorkomen
De Rietgors komt voor in heel Europa en Noord Azië. De meeste vogels migreren na het zomerseizoen, de vogels in het zuiden en westen blijven in hun gebied. In Nederland is het een zomergast, maar ook een standvogel en broedvogel.
Voedsel
Voornamelijk zaden, maar in de zomer ook insecten.
Wetenschappelijk
Stam: Chordata (Chordadieren)
Klasse: Aves (Vogels)
Orde: Passeriformes (Zangvogels)
Familie: Emberizidae
Geslacht: Emberiza
Soort: Emberiza schoeniclus
Ondersoorten
E.s. lusitanica: noordwestelijk Spanje en Portugal.
E.s. schoeniclus: van westelijk, noordelijk en het noordelijke deel van Centraal-Europa tot noordelijk Europees Rusland.
E.s. passerina: noordwestelijk Siberië.
E.s. parvirostris: centraal Siberië.
E.s. pyrrhulina: van het zuidelijke deel van Centraal-Siberië en noordoostelijk Mongolië tot Kamtsjatka, de Koerilen, noordelijk Japan en noordoostelijk China.
E.s. pallidior: zuidwestelijk Siberië en noordelijk Kazachstan.
E.s. stresemanni: oostelijk Oostenrijk, Hongarije, noordelijk Servië en noordwestelijk Roemenië.
E.s. ukrainae: van Moldavië en Oekraïne tot centraal Europees Rusland.
E.s. incognita: van zuidoostelijk Europees Rusland tot noordwestelijk, centraal en noordoostelijk Kazachstan.
E.s. witherbyi: Spanje (behalve het noordwesten), zuidelijk Frankrijk, Sardinië, de Balearen en Marokko.
E.s. intermedia: van Italië en de Adriatische Zeekust tot Albanië.
E.s. tschusii: Bulgarije, Roemenië en het noordelijke Zwarte Zeegebied.
E.s. reiseri: zuidoostelijk Albanië, noordwestelijk Griekenland, Macedonië en westelijk en centraal Turkije.
E.s. caspia: oostelijk Turkije, de Kaukasus en noordelijk Iran.
E.s. korejewi: zuidwestelijk en oostelijk Iran, zuidelijk Turkmenistan.
E.s. pyrrhuloides: van westelijk tot zuidoostelijk Kazachstan.
E.s. harterti: van oostelijk Kazachstan tot centraal Mongolië en noordwestelijk China.
E.s. centralasiae: westelijk China.
E.s. zaidamensis: het westelijke deel van Centraal-China.