
Kenmerken
Met uitzondering van de kop, de keel, vleugels, staart en dij veren, die zwart en meestal glanzend zijn, is het verenkleed van de Bonte Kraai asgrijs. De snavel en poten zijn zwart; de iris donkerbruin. Het mannetje is de grotere vogel, anders wordt de seksen zijn gelijk. De vlucht is traag en zwaar en meestal recht. De lengte varieert 48-52 cm. De uitgekomen juvenielen zijn veel zwarter dan de ouders. Juveniele hebben een doffer verenkleed met blauwe of grijzige ogen en aanvankelijk een rode mond.
Biotoop
Deze Kraai broedt in cultuurlandschappen, moeras- en heidegebieden. Tevens komt hij ook voor in tuinen, parken en dorpen.
Voorkomen
De Bonte Kraai broedt in Noord-en Oost-Europa, en nauw verwante vormen bewonen Zuid-Europa en West-Azië. Waar zijn gamma overlapt met de Zwarte Kraai, zoals in het noorden van Groot-Brittannië, Duitsland, Denemarken, Noord-Italië en Siberië, zijn vruchtbare hybriden ontstaan. Echter, de hybriden zijn minder goed aangepast dan raszuivere vogels, en dit is een van de redenen dat dit soort werd afgesplitst van de Zwarte Kraai. Er zijn een aantal gebieden, zoals Iran en Centraal-Rusland, waar weinig of geen kruising optreedt. De meeste vogels zijn standvogels echter kunnen noordelijke vogels tijdens de winter naar kustgebieden trekken.
Voedsel
De Bonte Kraai is een omnivoor, met een dieet vergelijkbaar met die van de zwarte kraai, en is een constante aaseter. Op kustkliffen steelt hij de eieren van meeuwen, aalscholvers en andere vogels terwijl de eigenaars afwezig zijn. Hij voedt zich ook met kleine zoogdieren, kladjes, kleinere vogels en aas. De Bonte Kraai heeft de gewoonte van het verbergen van voedsel, vooral vlees of noten, in plaatsen zoals dakgoten, bloempotten of in de aarde onder struiken, om later te op te eten.
Wetenschappelijk
Bonte Kraai,Hooded Crow,Corvus cornix
Stam: Chordata (Chordadieren)
Klasse: Aves (Vogels)
Orde: Passeriformes (Zangvogels)
Familie: Corvidae (Kraaiachtigen)
Geslacht: Corvus (Kraaien)
Soort: Corvus cornix
Ondersoorten
C.c. cornix: noordelijk en oostelijk Europa.
C.c. sharpii: van de Balkan tot westelijk Siberië, centraal Azië en noordelijk Iran.
C.c. pallescens: van Turkije en Irak tot Egypte.
C.c. capellanus: van oostelijk Irak tot zuidwestelijk Iran.