Kenmerken
De Gaai is een fraaie rover uit de familie kraaiachtigen. Deze vogel verschilt in koppatroon met de overige ondersoorten. Totaal zijn er 34 ondersoorten! Hij heeft een zwart petje op, en een wit voorhoofd. Overige delen zijn fraai roestbruin gekleurd met zwart en witte vleugels afgewerkt met een blauw en zwart gestreepte flank. De staart is zwart, de stuit is wit.
Biotoop
Deze vogel komt voor in het cultuurland en de bossen. In nieuwbouw wijken zie je in eerste instantie vaak de ekster, naarmate de bomen en struiken in het openbaar groen en in tuinen groter worden, wordt deze langzaam aan verdrongen door de gaai.
Voorkomen
Hij is over heel Europa verspreid met uitzondering van het hoge noorden. Hij komt ook voor in Noord Tunesië, Noord Algerije, Noordoost Rusland en Kaukasus.
Voedsel
Voedsel vindt de gaai in bomen en struiken, in de lucht en op de grond; het betreft een breed spectrum van dierlijk en plantaardig dieet: insecten en ongewervelden (waaronder veel plaagdieren), eikels, beukennootjes, hazelnoten en andere zaden en noten, vruchten als bramen, frambozen en lijsterbessen. Ook kleine of jonge zangvogels en eieren behoren tot het dieet, evenals kleine knaagdieren. De eik dankt zijn verspreiding mede door de gaai!
Wetenschappelijk
Stam: Chordata (Chordadieren)
Klasse: Aves (Vogels)
Orde: Passeriformes (Zangvogels)
Familie: Corvidae (Kraaiachtigen)
Geslacht: Garrulus
Soort: Garrulus glandarius
Ondersoorten
G. g. hibernicus: Ierland.
G. g. rufitergum: Schotland, Engeland, Wales en noordwestelijk Frankrijk.
G. g. glandarius: van noordelijk en centraal Europa tot het Oeralgebergte.
G. g. fasciatus: het Iberisch Schiereiland.
G. g. corsicanus: Corsica.
G. g. ichnusae: Sardinië.
G. g. albipectus: Italië, Sicilië en de Dalmatische kust.
G. g. graecus: de westelijke Balkan inclusief Griekenland.
G. g. ferdinandi: oostelijk Bulgarije en noordelijk Turkije.
G. g. cretorum: Kreta.
G. g. glaszneri: Cyprus.
G. g. whitakeri: noordelijk Marokko en noordwestelijk Algerije.
G. g. minor: centraal Marokko en het Atlasgebergte van noordelijk Algerije.
G. g. cervicalis: noordelijk en noordoostelijk Algerije en Tunesië.
G. g. samios: Samos in de zuidoostelijke Egeïsche Zee.
G. g. anatoliae: van westelijk Turkije tot westelijk Iran en noordelijk Irak.
G. g. iphigenia: Crimean Pen. (noordkust van de Zwarte Zee).
G. g. krynicki: noordoostelijk Turkije en de Kaukasus.
G. g. atricapillus: westelijk Syrië, westelijk Jordanië en Israël.
G. g. hyrcanus: zuidoostelijk Azerbeidzjan en noordelijk Iran.
G. g. brandtii: Z. Siberië, N. Mongolië, NW- en NO. China, Korea en N. Japan.
G. g. kansuensis: centraal China.
G. g. pekingensis: oostelijk China.
G. g. japonicus: Honshu en Oshima.
G. g. tokugawae: Sado.
G. g. hiugaensis: Kyushu.
G. g. orii: Yakushima.
G. g. sinensis: noordelijk Myanmar, zuidelijk en oostelijk China.
G. g. taivanus: Taiwan.
G. g. bispecularis: van de westelijke Himalaya tot westelijk Nepal.
G. g. interstinctus: de oostelijke Himalaya.
G. g. oatesi: noordwestelijk Myanmar.
G. g. haringtoni: westelijk Myanmar.
G. g. leucotis: van centraal Myanmar tot centraal en zuidelijk Indochina.
G. g. ichnusae: Sardinië.
G. g. graecus: de westelijke Balkan inclusief Griekenland.
G. g. glaszneri: Cyprus.